Wij, de derde roman van de Vlaamse theaterschrijver en romancier Jeroen Olyslaegers, bestaat uit drie delen: 'Zij', 'Wij' en 'Gij', woorden die we gebruiken om mensen te groeperen en te verdelen, en om betrekkingen te stichten of op te doeken. Wie 'wij' in de mond neemt, gaat er nl. van uit dat hij of zij iets gemeenschappelijks heeft met de ander. Wie 'zij' zegt, maakt dan weer het onderscheid tussen de anderen en een 'ik' of een 'wij'. En wie iemand 'gij' noemt, zondert die in zekere zin af van zichzelf en de rest. Bovendien hangt de betekenis van 'wij', 'zij' en 'gij' af van wie die woorden uitspreekt. In die zin zorgen ze voor steeds wisselende en instabiele allianties, met alle gedeelde verhalen en geheimen tot gevolg.
Een van die allianties is het gezin, de uitvalsbasis van Georges, de centrale figuur in Wij en ik-verteller in het eerste deel van de roman. Het boek opent in de gezinssfeer, met Georges die zich staat te scheren terwijl hij buiten zijn kinderen Donald en Hilde hoort spelen en een gesprek voert met zijn vrouw Katrien. Het is de zomer van 1976, waarin Europa gebukt gaat onder een legendarische hittegolf. Al op de tweede pagina wordt het perspectief verbreed naar die grotere geschiedenis, die Georges ? cartoonist bij een krant die bijna failliet is gegaan ('De Standaard', zo kunnen we uit de context afleiden) ? ter ore komt via de autoradio. Er wordt o.m. verwezen naar de kaping van een vliegtuig door "een groep extreem-linkse gekken" (in werkelijkheid Palestijnen), en naar de troebele weergave daarvan in de media: "Wij zijn ten prooi gevallen aan iets wat tussen ons en de wereld in is komen te staan." De lezer is dan al gewaarschuwd dat de roman in het teken zal staan van de leugen.
Nadat Olyslaegers in het eerste hoofdstuk de hitte in Vlaanderen heeft opgedreven, laat hij Georges en zijn gezin arriveren aan de Costa Brava, op een berg met villa's waarin hij en zijn vrienden zullen verblijven. De scène baadt in een omineuze sfeer, met een onweersbui, blaffende honden en rondcirkelende gieren. De aankomst wordt bovendien meteen gedrenkt in alcohol, die op een constant hoog peil gehouden wordt tijdens de hele reis en voor een licht ontvlambare atmosfeer zorgt. De berg fungeert bij dat alles als een schouwtoneel (een "schoon decor" volgens Lore, de vrouw van Fred), dat in zijn beslotenheid ook een afspiegeling vormt van de grotere wereld: "'Zie ons hier zitten,' lacht Fred, 'opgesloten in een kooi aan de Costa Brava'", nadat de flamingant Flor het (Vlaamse) volk heeft vergeleken met een "volière vol vogels van diverse pluimage". (Iedereen in de groep heeft overigens wel een band met de Vlaamse beweging, inclusief de eenzelvige Georges.)
Een groot stuk van het eerste deel bestaat uit dialogen die vaak hilarisch zijn in hun banaliteit, maar waaronder ook een hele onderstroom van gedeelde geheimen schuilgaat. Af en toe komen we wat over het verborgen leven en verleden van de personages te weten, elders wordt de lezer die kennis ontzegd. Zo vernemen we in het eerste hoofdstuk al dat Georges en Lore wat met elkaar hebben, maar wordt voorlopig nog niet expliciet verteld dat Georges al eens agressief is. Het 'hele' verhaal lijkt wel in stukjes te zijn geknipt die een onvolledige montage vormen; nu eens wordt de lezer betrokken bij de allianties die de personages onder elkaar smeden, elders wordt hij veroordeeld om een 'gij' te blijven.
Langzaamaan leren we meer en meer personages kennen: naast Georges en Katrien en Fred en Lore, bevinden zich onder de reizigers ook de koppels Karen en Guido, Nathalie en Koenraad, Flor en Daniëlle, en Roland en Ingrid. Daarnaast zijn er Adriaan, handelaar in damestassen, en Nicole, de 'communistische' kinderoppas van Fred en Lore. De Vlamingen die op de berg wonen zijn de eenzame Marguerite en haar broers Vic (getrouwd met Carla, vader van Lode, Geronimo en Hermano) en Max (discotheekeigenaar en oprichter van een radiozender). Al die personages zorgen voor een vermenigvuldiging van betrekkingen, die culmineert in een spel waarbij de gasten (zonder Ingrid en Flor) een soort partnerruil houden, waarvan de lezer pas later mondjesmaat iets concreets te weten komt.
Naarmate het boek vordert, lijkt de benevelde Georges zich verder en verder van de groep en hun realiteit te verwijderen. Dat uit zich o.m. in twee hallucinante scènes waarin hij in zijn villa geconfronteerd wordt met zijn oud-leraar Grieks Pater Verbruggen, die een geheim van metafysische orde lijkt te herbergen. Zo vertelt hij Georges o.m. het volgende: "Er is geen uitweg, Sjors. Ziedaar mijn antwoord. Wij leven samen, wij sneven alleen." Uiteindelijk vlucht een stomdronken Georges uit de villa om aan de ruïne op de berg te belanden, waar hij ? zonder het zelf te beseffen ? met Nicole heeft afgesproken. Samen met het meisje neemt hij lsd, waarna zijn deuren van de waarneming lijken te worden geopend. Wat er echt gebeurt in deze apocalyptische scène wordt nooit helemaal duidelijk, maar aan het einde van het eerste deel steekt Georges alleszins met een sigaar de berg in brand.
Het tweede deel ? 'Wij' ? bestaat uit vijf hoofdstukken, die verteld worden door de ogen van Vic, Fred, Katrien, Georges en Max, van wie we naast stukken uit hun verleden ook hun versie op de actuele feiten gepresenteerd krijgen. De brand slaat met een demonische kracht om zich heen, terwijl iedereen zich rept om meester over de situatie te worden, en Georges als een waanzinnige visionair door de vlammenzee dwaalt (hij wordt één keer gezien door Carla, terwijl hij de honden uit Vics kennel bevrijdt en achter ze aanloopt). Vic, Fred en Max zien in de brand meteen ook opportuniteiten om de banden die de 'wij' op de berg hebben gesmeed nog verder aan te halen: "Dit stuk land is nu van ons. De hele berg, denkt Fred." Wanneer het vuur als bij wonder plots uitdooft, blijkt de brand vooral het Vlaamse groepsgevoel te hebben aangewakkerd, en wanneer Georges uiteindelijk terugkeert, worden alle verdenkingen die er op zijn schouders rusten gewoon verzwegen. De mannen in de groep werken in het bijzijn van de haast apathische Georges een plan uit om een "vriendschapscoöperatieve" op te richten die de naam 'Wij' krijgt, en die zich zal richten op de immobiliënmarkt.
Het logo wordt, uiteraard, een leeuw ("een universeel symbool", meent Fred), en zal ontworpen worden door Georges. Wanneer Max die jeugdig ogende en olijke leeuw te zien krijgt in het laatste hoofdstuk uit het tweede deel, merkt hij op dat hij opvallend veel op Georges lijkt. 'Wij', zo lijkt de cartoonist beter te beseffen dan de rest, is in wezen een reductie van de anderen tot de orde van wie dat woord uitspreekt ("Taal rondt af naar beneden; wat een bot instrument", overpeinst Georges ergens). Voor Georges is de sociale orde echter allang afgebrokkeld, en hij ziet alleen nog maar de heimelijke leugens. Wanneer de vriendenclub ingehuldigd wordt in Max' discotheek, volgt het onvermijdelijke geweld: Georges is uitzinnig, slaat de charmezanger Freddy Lion met een staaf een oog uit, en scheldt de aanwezigen uit voor collaborateurs en hypocrieten. Aan het einde van het tweede deel zet Katrien de handtekeningen om Georges op te laten nemen in een "zothuis".
Hoe het Georges sindsdien vergaat, lezen we in het korte laatste deel ? 'Gij' ?, waarin resp. Georges' zoon Donald, Katrien en Nicole zich richten tot de afgezonderde 'gek', die letterlijk buiten de gemeenschap is geplaatst. Donald stelt Georges' verhaal bovendien in een globaler perspectief: "Wij en Europa ? die twee woorden kunnen niet samen gebruikt worden in een zin, tenzij met een ontkenning erbij. Het enige wat ons bindt, is de stank van vervlogen kansen, de putgeur van hypocrisie." Uit de verwijzingen naar o.m. de burgeroorlog in Joegoslavië kunnen we afleiden dat het 1995 is, en in de brief van Nicole lezen we o.m. dat Flor tegenwoordig wordt beschouwd "als de grootste denker van een partij die zich nog meer verraden voelt dan de rest van de slachtoffers waar dit land zo in zwelgt."
De manier waarop ik Wij hierboven heb naverteld, doet niet helemaal recht aan de complexiteit van de roman, die een web vormt van talloze verhalen en leugens, en bovendien bol staat van de interne spanning. Zo gebruikt Olyslaegers voortdurend cinematografische technieken als montage en ellips om allerlei geheimen weg te knippen en plots in te lassen, én om te laten zien dat ook het leven van zijn personages cinema is. Bovendien wordt ook de roman zelf af en toe als verbeelding (van de schrijver?) ontmaskert: "Ze strekt haar armen uit. Schokkerige beelden. Tientallen armen zijn het. Als in een film. Bestaan zulke effecten al in 1976?", zo lezen we bij het visioen dat Georges op de berg beleeft. Daarnaast zijn er de talloze echo's en subtiele (talige) dwarsverbanden tussen passages, die het boek iets onoverkomelijks geven en de lezer voortdurend doen vermoeden dat er meer links zijn dan hij kan zien.
Bovendien blijkt de tekst een hele intertekstuele onderwereld te hebben, met expliciete verwijzingen naar o.m. Dante, maar ook veel geniepigere referenties. Waar Olyslaegers bij Open gelijk een mond vergeleken werd met Louis Paul Boon (die overigens ook hier rondwaart, o.a. in de vele maskers en in het feit dat Georges zichzelf "seismograaf" noemt), lijkt hij in Wij vooral in het vaarwater van Hugo Claus te schrijven. Dat heeft niet alleen te maken met de aan Het verdriet van België herinnerende scène over het ontzag van Flors vader voor de "schone uniformen" van de Duitse soldaten, maar vooral met de clausiaanse mythologische laag die Olyslaegers in zijn roman inbouwde.
In een interview in de 'Literaire lente'-bijlage van 'De Standaard' stond al te lezen dat Kali, het pseudoniem dat Georges als cartoonist gebruikt, niet alleen de afkorting is van zijn moeders naam, maar ook "de hindoegodin die zowel de baarmoeder als het graf verzinnebeeldt". Kali duikt meermaals in de roman op, in de vorm van subtiele verwijzingen, en als blauwe 'heks', met een snoer van aan elkaar verbonden schedels rond haar nek en een bloedrode tong. De lezer kan in deze figuur de verzamelde demonen van de personages herkennen, een monster dat Georges confronteert met de peilloosheid van het 'kwade' dat achter hun geheimen schuilgaat. Daarnaast lijkt de godin een primitieve natuurkracht te vertegenwoordigen (misschien hebben de dierennamen in de titels van de hoofdstukken uit het eerste deel ook daar mee te maken?), een eenheid van lust en destructie, van het ene en het andere, van wij en gij.
Een Omvattende Waarheid schuilt er achter die mythologie echter niet, wel een projectie van Georges, een figuur die overigens in verschillende gedaantes terugkeert: als de 'heks' Marguerite bv., of in het verhaal van vrouw Holle waar Georges op alludeert (hij vertelt aan zijn zoon een verhaal over de "heks in de berg"). Georges beseft overigens ook zelf dat hij geen visionair is, die het kwade in de ogen heeft gekeken: "Laat je niet afleiden door het wemelen van die visioenen die worden geprojecteerd. Worden geprojecteerd? Nee, die jij projecteert. Kijk recht door dat overgewaardeerde drama van draken en ridders, van stollende beelden en trillend glas, van lange tongen en hevig blauw. Dat heeft toch niets met jou te maken, met wie je echt bent? Kijk dieper en stop ermee jezelf voor de gek te houden."
Die voortdurende paranoia over wat er verborgen gaat achter het zichtbare, maakt van Wij een bijzonder intense roman, waarin de lezer als het ware wordt opgeslokt door zijn eigen onderstromen. De leugens en geheimen van het individu worden bovendien voortdurend gelinkt aan de ruimere wereld en aan een specifiek Vlaamse geschiedenis. Het laatste deel doet door de afstand in de tijd tot de rest van het vertelde en de wat explicitiere toon misschien wat af aan de broeierige compactheid van de roman, maar ook op het einde van het boek blijf je ? o.a. door het vertelperspectief ? twijfelen aan wat nu waar en vals is. Samen met de uitgekiende compositie, de suggestieve stijl en de raadselachtige ambiguïteit van bijna alles wat je leest, zorgt dat ervoor dat de roman je ook lang na het lezen nog blijft bespoken. [Koen Sels]
Verberg tekst