Delphine Lecompte schrijft gedichten die lijken op macabere sprookjes. Vorige week verscheen haar vijfde bundelDe baldadige walvis. Hester van Hasselt
'De touwslager, de beiaardier, de imker. Ik heb een fascinatie voor uitstervende beroepen, voor alles wat met werk te maken heeft. Als ik in de krant een vacature zie van pistoolschilder, weet ik dat ik daar enkele gedichten rond zal moeten bouwen. Ik zoek veel op, soms is het moeilijk te begrenzen, dan wil ik zoveel in een gedicht proppen. In een gedicht over de pistoolschilder moet ik dan plots ook iets met mummies doen. Ik kijk bij Egypte en mummificatietechnieken en lees dan dat sommige farao's gemummificeerde apen meenamen in hun graf. Meteen is daar de associatie met ruimtevaart. Soms wordt het moeilijk om het allemaal tot een goed einde te brengen.'
'Ik wil een universum creëren. Met terugkerende personages. Ik geef de pistoolschilder een moeder, een vriendin en kinderen. Ik ben zelf de babysitter van de pistoolschilder, ik zie het voor me, ik maak er deel van uit, ik ben in zijn huis. Mijn gedichten zijn meer en meer verhaaltjes, en toch wordt het geen roman, ik vind het zalig om iets af te sluiten. Als ik er proza van zou maken, zou ik bang zijn dat het een gimmick wordt, dat ik er te veel opvulling bij moet schrijven, dat het verrassende, het speelse weg zou gaan.'
'Als ik schrijf, voel ik me gelukzalig, ik zit in een roes, het zelf is voor een deel ook weg. Dat klinkt heel romantisch, maar het is wel zo. Ik schrijf tussen elf en één. Vroeger dacht ik: het kan alleen maar in de voormiddag en in mijn eigen huis. Nu weet ik dat het ook op andere momenten, op andere plekken kan. Een gedicht is heel vlug af. Soms schrijf ik echte misbaksels, die gooi ik weg. Ik begin liever iedere dag opnieuw dan dat ik in een gedicht ga zitten prutsen.'
Zwaarmoedig
'Soms staat de eerste strofe meteen, dan denk ik: fantastisch, ik ben vertrokken, het wordt weer een geniaal gedicht. Maar dan begint het toch te sputteren. Er zijn periodes dat ik met groot gemak heel veel gedichten schrijf. Dan zijn er weer dagen en weken dat het stroef gaat. Dat maakt me zwaarmoedig, ik word kwaad op mezelf, ik walg: wat voor een lelijkheid ben ik hier aan het scheppen, houd op, het is slecht. Nee, dat zijn geen leuke periodes. Maar ik panikeer niet meer, ik moet er doorheen. Het is belangrijk om te blijven schrijven, te oefenen, met woorden bezig te zijn. Ik voel nog altijd dat ik veel kan verbeteren.'
'Ik verafschuw alles wat klef en sentimenteel is. Ik zou niet rap het woord hart gebruiken, wel als orgaan, maar niet symbolisch. "Recht uit het hart" of "het hart op de tong", dat zou ondenkbaar zijn. Of "leed", van die gezwollen woorden die zogezegd alles zeggen, dat is meer voor de krant. Ik zou ook nooit schrijven over zeehondjes die worden doodgeknuppeld, hoewel, nu ik het zeg, denk ik: maar jawel! Jawel! Dat moet kunnen!'
'Rogi Wieg is een groot idool. K. Schippers, Frank Koenegracht en Judith Herzberg blijf ik ook altijd herlezen. Het zijn niet zozeer de woorden die ik onthoud, als de sfeer, een soort anarchie of losbandigheid in de literatuur. Daniil Charms is misschien wel mijn grootste voorbeeld. Een van zijn korte absurde verhalen eindigt met de zin: "Ik moet nu ophouden want mijn inktpot is leeg." O ja, denk ik dan, dat is het! Dat is het! Zalig! Alles kan en alles mag, als hij zin heeft om zijn verhaal af te breken, waarom niet? Of dat, zoals bij mij, een imker plots verandert in een profetische teckel, dat dat kan.'
Onzeker
'Ik heb nooit het gevoel meester te zijn over de Nederlandse taal. Op grammaticaal vlak ben ik onzeker, ik zoek veel op, ik ben bang om fouten te maken. Ik vind het Nederlands een moeilijke taal. Ik moet op de tippen van mijn tenen staan en als ik er bijna ben, heb ik toch nog het gevoel dat iets me ontsnapt, dat het niet vloeiend genoeg is. Soms is het echt een gevecht, maar soms maak ik ook opzettelijk fouten. Ik vind het mooi als Russische mensen Vlaams spreken en ongewild heel poëtisch zijn.'
'Ik ben gek op medische termen en lange adjectieven. "Blasfemisch" bijvoorbeeld, dat is een woord dat mij kan verrukken. Ik kan een gedicht schrijven, alleen maar omdat ik zo'n woord erin wil proppen. Ik vind alles poëtisch, dat is geloof ik ook wel een beetje mijn probleem. Valt mijn oog op een boek over paardengebitverzorging, dan denk ik: wauw, dat is het helemaal! Zo poëtisch! Er zijn voortdurend zoveel prikkels, zoveel woorden, zoveel thema's. Ik vul mappen en mappen met mooie woorden. Soms dreig ik het overzicht te verliezen. Om mezelf niet te vergalopperen zeg ik: deze week staat in het teken van paardengebitverzorging of van totemdieren of van mummificatie. Dat probeer ik, maar soms sluipen er weer nieuwe woorden binnen.'
'Het is echt wel nodig om na het schrijven iets heel fysieks te doen. Ik ga vaak wandelen, soms neem ik een hond mee uit het asiel. Als ik in mijn huis blijf, is de verleiding groot om het gedicht terug te lezen, en dan begin ik aan alles te twijfelen. Ik ben geobsedeerd door woorden, er zijn zoveel keuzes, je kunt wel bezig blijven.'
'InBlinde gedichten staan enkele moedergedichten, als ik die teruglees, denk ik: oei, dat is wel heel pervers, heel onbarmhartig, heel onvriendelijk hoe je daarin je moeder portretteert. Het is pijnlijk voor ons beiden. Omdat het zo rauw, zo eerlijk is. Als ik schrijf, ben ik genadeloos. Dan houd ik geen rekening met de gevoeligheden van anderen. Soms schrik ik van wat ik schrijf, maar als het goed is laat ik het toch staan.'
Katholiek
'Ik kan heel moeilijk in mijn eigen bundels lezen, nee, vreselijk. Er zit iets streng katholieks in mij: gij zult niet op uw lauweren rusten, nooit zelfgenoegzaam zijn. Ik ga daarin heel ver. Als iemand zegt: dat is een goed gedicht, dan denk ik: ja, maar dat was vroeger! Dat was vroeger! Maar het gedicht van vandaag, dát moet goed zijn. Ik heb ook een haat-liefdeverhouding met naar buiten komen. Ik ben pijnlijk verlegen, als ik voor moet dragen, sta ik te beven, ik ben heel, heel nerveus. Als ik eenmaal begonnen ben, geniet ik meestal wel. Ik sta elke keer versteld van het enthousiasme. Dat mensen soms tijdens het gedicht zelf al beginnen te bulderen, ja dat is zalig, dat doet echt deugd.'
'Schrijven is het enige waar ik goed in ben en wat ik met hart en ziel kan doen. Als ik niet mocht dichten, dan zou ik zingen of als zottin met al mijn bezittingen in plastic tassen door de straten gaan en wildvreemden verhaaltjes vertellen. Ik heb altijd verhaaltjes verzonnen, ik heb zoveel jaren geschreven. Ik dacht dat het niet interessant genoeg was.'
'Op een bepaald moment begon ik gedichten te sturen naar het literaire tijdschriftDe Brakke Hond. Ik was totaal verbijsterd dat ze aanvaard werden. Ik was door het dolle heen. Dat dichterschap is wie ik ben. Het geeft een groot gevoel van veiligheid. Een basis. Ik kan niet vernietigd worden. Gelijk welke tegenslagen mij overkomen, ik kan mezelf niet verliezen. Dit kan niet aangetast.'
DELPHINE LECOMPTE
De baldadige walvis.
De Bezige Bij Antwerpen, 144 blz., 19,99 ?.
Hester van Hasselt ■
Verberg tekst